Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6190

Datum uitspraak2009-08-27
Datum gepubliceerd2009-08-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600182-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beschadiging flatgebouw door middel van het doorknippen van de elektrische bekabeling van in totaal 48 liften in een flatgebouw in Zeist. De rechtbank acht de kans op herhaling groot. Eerdere ambulante behandel- en hulptrajecten in het verleden hebben niet tot een gedragsverandering bij de man geleid. De rechtbank legt daarom een gevangenisstraf van 191 dagen en tbs met dwangverpleging op.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600182-09 Datum uitspraak: 27 augustus 2009 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte] Geboren op [1987] te [geboorteplaats], thans verblijvende in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein. Raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht. 1. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 mei 2009 en 13 augustus 2009. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht (bijlage I). De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: primair: tussen 28 oktober 2008 en 26 januari 2009 te Zeist, opzettelijk de flat aan de Laan van Vollenhove aldaar heeft vernield en/of beschadigd door de elektrische bekabeling van 48 liften in dat flatgebouw door te knippen; subsidiair: tussen 28 oktober 2008 en 26 januari 2009 te Zeist opzettelijk in totaal 48 liften van de flat aan de Laan van Vollenhove heeft vernield en/of beschadigd door toen aldaar (telkens) de elektrische bekabeling van voornoemde liften door te knippen. 3. De beoordeling van het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten lastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekentenis van verdachte zelf, de aangiften van de woningbouwvereniging en op de verklaringen van diverse getuigen. 3.2 Het standpunt van verdachte De verdediging is van mening dat het subsidiair ten laste gelegde, het vernielen van de liften, bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft tevens naar voren gebracht dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte met zijn handelen het flatgebouw aan de Laan van Vollenhove heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar en/of onklaar heeft gemaakt. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat door het doorknippen van de bekabeling van de liften weliswaar de liften werden vernield en onbruikbaar gemaakt, maar dat niet kan worden gezegd dat daardoor het gehele gebouw is vernield, beschadigd, onbruikbaar of onklaar is gemaakt. 3.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is bij zijn oordeel van de navolgende feiten uitgegaan. Aan de Laan van Vollenhove te Zeist is de L-flat gelegen. Het flatgebouw behoort toe aan woningbouwvereniging De Kombinatie. Op 28 oktober 2008 heeft verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de elektrische bekabeling van tien liften van het flatgebouw, die bovenop de liftkooi is bevestigd, met een kniptang geheel of gedeeltelijk doorgeknipt. Door verdachtes handelen raakten deze liften alle buiten werking. Op 11 december 2008 heeft verdachte in datzelfde flatgebouw en op soortgelijke wijze opzettelijk dertien liften onklaar gemaakt. Op 13 december 2008 zijn door verdachte voor de derde maal opzettelijk diverse kabels van de elektrische installatie op de liftkooien in het flatgebouw doorgeknipt. Daarbij is tevens van een aantal liftinstallaties de op de liftkooi gemonteerde elektriciteitskast geopend. In deze kasten werd ook de bedrading doorgeknipt. Bovendien heeft verdachte opzettelijk een aantal staalkabels doorgeknipt die vanuit de machinekamer langs de liftschacht naar de benedenverdieping waren gespannen. Deze kabels geven informatie door over de positie van de lift. Ten gevolge van verdachtes handelen zijn elf liftinstallaties vernield, waardoor de liften niet langer functioneerden. Ten slotte heeft verdachte in de nacht van 25 op 26 januari 2009 opnieuw opzettelijk de bekabeling van - ditmaal veertien - liften in het flatgebouw doorgeknipt. Overweging met betrekking tot het gevoerde bewijsverweer De rechtbank overweegt als volgt omtrent het door de verdediging gevoerde verweer dat uit de vernieling van de liften niet voortvloeit dat ook sprake is van vernieling van het gebouw. De L-flat aan de Laan van Vollenhove te Zeist heeft in totaal zestien liften, verdeeld over acht portieken. Het flatgebouw is circa 490 meter lang en heeft dertien verdiepingen, waarvan de eerste twaalf verdiepingen middels een lift bereikbaar zijn. De flat telt 728 woningen met in totaal circa 2300 bewoners. De bewoners van het flatgebouw zijn voor hun mobiliteit in grote mate afhankelijk van de liften. Datzelfde geldt voor hulpverleningsdiensten die snel ter plaatse moeten kunnen zijn. De liften van de L-flat vormen een zo essentieel deel van het flatgebouw, dat het flatgebouw zonder de liften niet aan haar maatschappelijke bestemming kan beantwoorden en als een incompleet geheel moet worden beschouwd. Aldus vormen de liften een bestanddeel van het flatgebouw, zodat met het beschadigen of vernielen van de bekabeling van één of meer liften, feitelijk ook schade aan het flatgebouw zelf wordt toegebracht. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat het flatgebouw door het handelen van verdachte is vernield, onbruikbaar of onklaar is gemaakt. Weliswaar wordt met het doorknippen van de bekabeling van liften, waardoor één of meer liften buiten werking worden gesteld, de bruikbaarheid van het flatgebouw aanzienlijk beperkt, maar niet kan worden gezegd dat het flatgebouw daarmee onbruikbaar is geworden of dat onherstelbare schade aan het gebouw is toegebracht. Van de bestanddelen vernielen, onbruikbaar en onklaar maken zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken. Er is echter wel (herstelbare) schade aan de liften, en dus aan het gebouw, toegebracht. De rechtbank acht daarom wel bewezen dat door het doorknippen van de bekabeling van de liften het flatgebouw is beschadigd. 3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op tijdstippen in de periode gelegen tussen 28 oktober 2008 tot en met 26 januari 2009 te Zeist, telkens opzettelijk en wederrechtelijk de flat aan de Laan van Vollenhove aldaar, toebehorende aan woningbouwvereniging De Kombinatie, heeft beschadigd, door toen aldaar telkens opzettelijk en wederrechtelijk de elektrische bekabeling en staalkabels van in totaal 48 liften in voornoemd flatgebouw door te knippen. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd acht de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 4. De strafbaarheid 4.1 De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd. 4.2 De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. De strafoplegging 5.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank: - verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van het ondergane voorarrest, alsmede tot tbs met dwangverpleging; - de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen die onder de nummers 1, 4, 5, 6, 13, 14, 21, 26, 27, 29 en 31 worden genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen; - het inbeslaggenomen voorwerp, genoemd onder nummer 23 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, verbeurd zal verklaren; - ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave daarvan aan de verdachte zal gelasten; - de vordering van de benadeelde partij De Kombinatie zal toewijzen tot een bedrag van € 144.723,--. 5.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft: - de rechtbank verzocht de verdachte te veroordelen tot een aanvullende voorwaardelijke straf, naast een gevangenisstraf die gelijk is aan de periode die de verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft voorts bepleit dat aan het voorwaardelijke strafgedeelte de volgende voorwaarden worden verbonden: o houden aan de aanwijzingen van de reclassering, o opvang bij de Stichting Moria of de Stichting Door, en o behandeling door een psycholoog en/of psychiater, zolang dat door de reclassering nodig wordt geacht. 5.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de op te leggen sancties heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die onder meer tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte in een periode van drie maanden, maar liefst 48 liften van een flatgebouw in Zeist heeft gesaboteerd door elektriciteitsbedrading en staalkabels van de liftinstallaties door te knippen. Daardoor is materiële schade toegebracht van vermoedelijk meer dan € 140.000,--. Als gevolg hiervan was bovendien gedurende langere perioden nog maar een zeer beperkt aantal liften bruikbaar. In bepaalde perioden was zelfs geen enkele lift bruikbaar. De reparatietijd van de kapotgemaakte liften bedroeg telkens één of meer weken. De defecten aan de liften hadden daarmee direct consequenties voor de mobiliteit van de flatbewoners, die immers afhankelijk waren van het gebruik van deze liften. Gedurende de perioden dat de liften buiten gebruik waren, was het bovendien voor hulpverleningsinstanties zeer moeilijk om in geval van calamiteiten de bovenste verdiepingen van het flatgebouw snel te bereiken. Ook daardoor is grote onrust veroorzaakt bij de bewoners van het flatgebouw. Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting erkend dat hij de elektrische bedrading en staalkabels van de liften van de L-flat aan de Laan van Vollenhove te Zeist heeft doorgeknipt. Hij is daarbij telkens planmatig en op geraffineerde wijze te werk gegaan. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen onder de bewoners van het flatgebouw, maar ook in de samenleving als geheel – met name door de vele aandacht die hij als “[bijnaam verdachte”] in de media kreeg – gevoelens van onveiligheid aangewakkerd. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij met zijn daden primair beoogde aandacht te trekken en woede te uiten in de richting van hulpverleningsinstanties (waaronder de reclassering). De rechtbank stelt echter op basis van onder meer getuigenverklaringen vast dat verdachte ook genoot van alle aandacht die door de media aan zijn handelen werd besteed. Tegen verdachtes stelling dat zijn handelen moet worden gezien als een roep om aandacht pleit bovendien dat hij maatregelen nam om ontdekking te voorkomen en zich in die periode evenmin uit eigen beweging bekend heeft gemaakt als dader. Verdachte heeft ter terechtzitting benadrukt dat hij zich er van tevoren van had vergewist dat hij met zijn handelen geen direct (levens)gevaar voor anderen veroorzaakten. Verdachte is er daarbij echter aan voorbij gegaan dat de defecte liften aanzienlijke overlast en indirect gevaar veroorzaken voor flatbewoners en hulpverleningsdiensten. Dat verdachtes handelen niet tot desastreuze gevolgen heeft geleid, is dan ook slechts te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte om. Zeker nadat hij voor de eerste maal de kabels had doorgeknipt, moet verdachte zich van deze overlast en mogelijke gevolgen voor de andere bewoners bewust zijn geweest. Verdachte woonde immers zelf ook in de flat en de vernielingen aan de liften waren in de betreffende periode voortdurend onderwerp van gesprek tussen de bewoners. Desondanks hebben genoemde feiten en omstandigheden verdachte er niet van weerhouden wederom meerdere malen de liften te saboteren. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel justitieel documentatieregister en de toelichting daarop van verdachte ter terechtzitting is verdachte in het verleden al meermalen voor beschadiging en vernieling veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen en bijbehorende sancties en maatregelen, onder meer in de vorm van ambulante behandeling, hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft dit laatste gegeven betrokken bij de vraag welke straf c.q. sanctie aan verdachte dient te worden opgelegd. Door zowel psychiater C.J.F. Kemperman als psycholoog D.E.M. van Dijk zijn naar aanleiding van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte op 13 mei 2009 rapportages uitgebracht. Psychiater C.J.F. Kemperman overweegt in zijn rapportage, zakelijk weergegeven: Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, anti-sociale, borderline, narcistische en obsessief-compulsieve trekken. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was deze stoornis aanwezig. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden. De persoonlijkheidsstoornis met een wat verminderde controle over woede en agressieve impulsen en een gebrekkige gewetensfunctie beïnvloedde de keuzevrijheid enigszins. Naar mijn mening kan wel gesteld worden dat betrokkenes zelfcontrole dan ook wel wat werd beperkt door de persoonlijkheidsstoornis. De toerekeningsvatbaarheid kan men dan ook als enigszins verminderd zien. Psycholoog D.E.M. van Dijk overweegt in haar rapportage, zakelijk weergegeven: Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op het gebied van sociale en emotionele ontplooiing. Ook is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis niet anderszins omschreven. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien bewezen geacht. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes, dan wel gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. a. De negatieve ervaringen tijdens zijn opgroeien spelen betrokkene tot op heden parten. Enerzijds ontbeert hij coping vaardigheden die hem ondersteunen bij zaken die bijvoorbeeld frustraties oproepen, anderzijds spelen zijn ervaren leed en zijn ervaren misgenoegen hieromtrent tot op heden een rol in zijn (dis)functioneren. b. Betrokkene rechtvaardigt zijn gedrag omdat hij zichzelf als slachtoffer van zijn situatie beschouwt. Hij is daarmee zo verweven dat hij geen oog lijkt te hebben voor zijn eigen dadergedrag, zoals ten tijde van het tenlastegelegde, indien bewezen geacht. Zijn wantrouwen en wrok jegens “het systeem” weerhouden hem ervan om anderen toe te laten hem bij te staan om vaardigheden te ontwikkelen die hem constructief ondersteunen in zijn leven. Wanneer zaken onderuit dreigen te gaan (in casu het niet lukt om werk te vinden) en hij niet wordt ondersteund zoals naar zijn mening nodig is (op een wijze die hem geruststelt) vertoont hij destructief gedrag, waarbij hij het niet schuwt om anderen (‘de boze buitenwereld’) te benadelen. Op grond van de gebrekkige en ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens en het onder a en b besprokene wordt geadviseerd tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank neemt voornoemde conclusies van de deskundigen met betrekking tot het bestaan bij verdachte van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens over en maakt deze tot de hare. Hetzelfde geldt ten aanzien van de conclusie van de deskundigen dat de feiten verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. Met dit gegeven is rekening gehouden bij het bepalen van de strafmaat. Voor delicten als de thans bewezenverklaarde is een maximale gevangenisstraf mogelijk van vier jaar. Voor de beantwoording van de vraag of gevangenisstraf moet worden opgelegd, en zo ja van welke duur, is evenwel ook van belang of de door de officier van justitie gevorderde tbs met dwangverpleging dient te worden opgelegd. De raadsman van verdachte heeft zich tegen oplegging van tbs verzet en heeft bepleit dat verdachte meer baat heeft bij een begeleidingstraject door de Stichting Door of de Stichting Moria. De mogelijkheden daartoe zouden, aldus de raadsman, nader moeten worden onderzocht. In dit verband overweegt de rechtbank allereerst dat, nu op het onderhavige bewezenverklaarde misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren is gesteld, is voldaan aan de in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht gestelde wettelijke minimumeis voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vereist voor een last tot terbeschikkingstelling voorts dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Zoals hiervoor reeds aangegeven is ten aanzien van verdachte ook aan deze voorwaarde voldaan. Als derde wettelijke voorwaarde voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling geldt dat deze wordt gevorderd door de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De deskundigen hebben omtrent het herhalingsrisico in hun rapportages het volgende geconcludeerd. Psychiater C.J.F. Kemperman overweegt in zijn rapportage, zakelijk weergegeven: De recidivekans zonder verbetering van de psychische gesteldheid zou, wanneer betrokkene op vrije voeten is, als hoog kunnen worden ingeschat. Deze inschatting wordt ingegeven door de volgende overwegingen: 1. er is een verband tussen de persoonlijkheidsstoornis en de geclaimde delicten; 2. de aanwezige stoornis is van duurzame aard; 3. er bestaan enigszins beperkte copingvaardigheden om agressieve impulsen in andere, adequatere, banen te leiden. 4. de risicotaxatieschalen laten een hoog recidiverisico zien. Qua prognostische beschouwing dient men op te merken dat van “harde psychopathische trekken”, zoals (1) gebrek aan empathische vermogens en het onvermogen een emotionele band met anderen aan te gaan, (2) manipulerend gedrag, bedoeld om de ander te overheersen en te misbruiken, (3) gebrek aan schaamte en schuldgevoel, (4) onbetrouwbaarheid ook wel sprake is. Psycholoog D.E.M. van Dijk overweegt in haar rapportage, zakelijk weergegeven: Gezien de persistentie van het wantrouwen tegen de buitenwereld, het vertroebeld waarnemen ten aanzien van zijn eigen aandeel in zijn disfunctioneren en het beperkt openstellen voor bijsturing van zijn overtuigingen en verwerking van zijn ervaringen is er sprake van een hoge kans op recidive. De rechtbank neemt ook de hierboven weergegeven conclusies over en maakt deze tot de hare. Hieruit volgt dat ook de rechtbank het risico dat verdachte zonder behandeling wederom vervalt in het plegen van strafbare feiten als hoog inschat. Ten aanzien van de mogelijkheden om verdachte te behandelen overwegen de deskundigen als volgt. Psychiater C.J.F. Kemperman overweegt in zijn rapportage, zakelijk weergegeven: Men zou behandeling wensen voor de persoonlijkheidsproblematiek teneinde ook het recidiverisico daarmee te verlagen. In het verleden hield betrokkene zich, zoals de reclassering rapporteerde, niet goed aan voorwaarden, zodat een voorwaardelijk element wat dit betreft niet haalbaar is gebleken. Daarmee vervalt een behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel of een voorwaardelijke TBS. De rechtbank zou nu kunnen afstraffen en betrokkene zou behandeling op vrijwillige basis kunnen entameren. Een alternatief zou zijn toch een gedwongen behandeling op te leggen, maar dan met een beperkte tijdsduur, een gelimiteerde TBS, met aandacht voor scholing, werk, huisvesting en overig sociaal leven, dus praktische dingen, binnen welke men betrokkene ook een goede resocialisatie zou kunnen bieden. Uiteindelijk mogelijkerwijze ook een beschermde woonvorm. Psycholoog D.E.M. van Dijk overweegt in haar rapportage, zakelijk weergegeven: Gezien de aversieve houding van betrokkene ten opzichte van de hulpverlening, de weigering om zijn eigen gedrag en bijdrage aan zijn disfunctioneren onder ogen te zien, lijkt het niet haalbaar om een vorm van therapie te adviseren. Vanuit dat perspectief bezien is in de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke straf wellicht de meest aangewezen vorm van afhandeling van het tenlastegelegde, indien bewezen geacht. Wel zou een poging tot behandeling tijdens detentie ondernomen kunnen worden, maar dit valt buiten het juridisch kader waarin ondergetekende kan adviseren. Evenwel, betrokkene heeft, ondanks zijn weerstand tegen elke vorm van hulpverlening, tijdens de gesprekken met onderzoeker eveneens laten blijken dat hij inziet dat het zo niet langer door kan gaan en erkent dat er een vorm van hulpverlening nodig is. Vanuit dat perspectief lijkt, in verband met het ontbreken van een stabiele thuissituatie (o.a. ontbreken huisvesting), plaatsing in een Forenische Psychiatrische Kliniek (FPK) als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf de meest voor de hand liggende route om te bewandelen. Dat betrokkene zich eerder niet aan voorwaarden heeft gehouden en het contact met de reclassering gebrouilleerd is, zijn aspecten die tegen deze vorm van afhandeling spreken. Mogelijk dat betrokkene ter terechtzitting zich wel kan committeren aan een dergelijke klinische behandeling, die dan vervolgens via de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) kan worden gerealiseerd. Mocht uw College tot de conclusie komen dat het recidiverisico onaanvaardbaar hoog is en de samenleving tegen betrokkene beschermd moet worden, dan rest het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling (in gelimiteerde vorm). Echter, gezien de achtergrond van betrokkene van zijn verblijf in tehuizen en instellingen acht onderzoeker een dergelijke maatregel niet geïndiceerd, omdat het wellicht eerder een herhaling van de traumatische ervaringen is, dan dat het hem verder zal helpen. Daarentegen is de mogelijkheid om betrokkene gedurende langere tijd onder toezicht te stellen een pluspunt. Ter terechtzitting van 13 augustus 2009 zijn beide deskundigen gehoord. De psychiater, C.J.F. Kemperman, heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte behandeling nodig heeft en heeft een klinische behandeling van verdachte geadviseerd. Ambulante behandeling biedt volgens de psychiater in het geval van verdachte onvoldoende mogelijkheden en de psychiater concludeert dan ook tot een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Ook de psycholoog D.E.M. van Dijk heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte behandeling behoeft. Ambulante begeleiding biedt volgens de psycholoog in het geval van verdachte onvoldoende mogelijkheden, nu verdachte daartoe weinig bereidheid toont. Een behandeling van verdachte in een klinische setting verdient de voorkeur, aldus de psycholoog. Door de heer L. Scheffers van de Reclassering (Centrum Maliebaan) is een onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor behandeling. In zijn rapport van 10 augustus 2009 overweegt de heer Scheffers, zakelijk weergegeven, als volgt: Indien niet gekozen wordt voor behandeling in de FPK, zou plaatsing in een 24-uurs voorziening, waar aandacht is voor begeleiding op praktisch gebied, een alternatief kunnen zijn. De Stichting Moria te Nijmegen en de Stichting Door te Middelburg, zijn naar mening van ondergetekende voor betrokkene geschikte instellingen waar hij met voldoende inzet zijn voordeel kan doen bij het intensieve programma dat daar geboden wordt. Er is onder meer aandacht voor wonen, leven en werken, zingeving, sociale vaardigheden, omgaan met geld en invulling van vrije tijd. Scheffers is ter terechtzitting van 13 augustus 2009 gehoord en heeft bij die gelegenheid verklaard dat verdachte na de intake op 11 augustus 2009 bij de FPK te Assen door de FPK is geweigerd, omdat hij onvoldoende gemotiveerd zou zijn voor de behandeling. Andere mogelijkheden voor behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde zijn er niet, aldus Scheffers. Een ambulante begeleiding is gelet op de gediagnosticeerde gedragsproblematiek niet aan de orde. De Stichting Moria en de Stichting Door kunnen verdachte op het gebied van behandeling niets bieden. Deze stichtingen bieden namelijk enkel praktische begeleiding bij zaken als wonen en inkomen. Omdat verdachte behandeling nodig heeft, adviseert Scheffers niet een begeleidingstraject bij de Stichting Moria of de Stichting Door. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de adviezen van de deskundigen en de toelichtingen die zij daarop ter terechtzitting hebben gegeven, dat voorkomen dient te worden dat verdachte onbehandeld zal terugkeren in de maatschappij. Voorts volgt daaruit dat behandeling dient plaats te vinden in een klinische setting. De rechtbank heeft bij deze laatste conclusie tevens betrokken dat uit het strafrechtelijke verleden van verdachte volgt dat hij sinds 2001 diverse delicten, waaronder meerdere malen vernieling, heeft begaan. Eerdere ambulante behandel- en hulptrajecten in het verleden hebben kennelijk niet tot een gedragsverandering geleid. Het is ook hierom niet te verwachten dat een nieuwe ambulante behandeling of begeleiding, al dan niet in het kader van een door de raadsman bepleit begeleidingstraject bij de Stichting Door of de Stichting Moria, nu wel tot het gewenste resultaat zal leiden. De rechtbank acht verder onderzoek naar ambulante behandel- en begeleidingstrajecten dan ook niet noodzakelijk, zodat het onderzoek daartoe niet zal worden heropend. De rechtbank heeft voorts onderzocht op welke wijzen tegemoet zou kunnen worden gekomen aan de noodzaak van behandeling van verdachte in een klinische setting. Daarbij is onder meer een tijdelijke opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) in het kader van een traject van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in beeld geweest. Verdachte heeft in dit verband bij de daartoe door het NIFP meest geschikt geachte FPK te Assen een intakegesprek gevoerd. De FPK heeft vervolgens laten weten dat verdachte zich in dat gesprek onvoldoende gemotiveerd heeft getoond voor het bij de FPK te volgen behandeltraject. De FPK wil verdachte om die reden niet opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee ook de mogelijkheid van oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling met als voorwaarde: “klinische behandeling bij de FPK Assen” illusoir geworden. Om dezelfde redenen, maar ook vanwege in het verleden onvoldoende gebleken afschrikkende effect van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte, acht de rechtbank behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet mogelijk en wenselijk. De rechtbank heeft zich vervolgens beraden over de vraag of volstaan zou kunnen worden met louter oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel dat oplegging van gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling, al dan niet met dwangverpleging, wenselijk en geboden is. Uit het voorgaande blijkt dat aan de wettelijke voorwaarden voor een last tot terbeschikkingstelling is voldaan. De rechtbank is bovendien van oordeel dat in het onderhavige geval de algemene veiligheid van goederen noopt tot het daadwerkelijk opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De rechtbank verwijst hierbij allereerst naar de aard, het aantal en de ernst van de feiten waarvoor verdachte thans veroordeeld wordt, maar evenzeer naar het gegeven dat hij al viermaal eerder voor vernielingen is veroordeeld en eerdere ambulante behandelingen en begeleidingstrajecten geen resultaat hebben gehad. Voorts is hier meegewogen dat door deskundigen het recidiverisico bij uitblijven van behandeling als hoog wordt ingeschat. Betreffende de vraag of bij de maatregel van terbeschikkingstelling ook de dwangverpleging dient te worden bevolen, overweegt de rechtbank allereerst dat uit de hiervoor weergegeven rapportages is gebleken dat verdachte klinische behandeling behoeft, zonder welke het herhalingsrisico hoog is. Voorts is uit het voorgaande gebleken dat klinische behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden door de onvoldoende gemotiveerde opstelling van verdachte niet tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank constateert dan ook dat in het onderhavige geval binnen de maatregel van terbeschikkingstelling alleen door middel van dwangverpleging invulling kan worden gegeven aan de noodzakelijke klinische behandeling van verdachte. De rechtbank zal dan ook met de last tot terbeschikkingstelling eveneens de dwangverpleging van verdachte bevelen. De rechtbank zal daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte inmiddels in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. 6. Het beslag De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen die worden genoemd op de lijst met inbeslaggenomen goederen (bijlage II), onder de nummers 1, 4, 5, 6, 13, 14, 21, 26, 27, 29 en 31 en waarvan is gebleken dat deze niet toebehoren aan de verdachte, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen die worden genoemd op de lijst met inbeslaggenomen goederen (bijlage II), onder de nummers 2, 3, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 28, 30 en 32 tot en met 36. 7. De vordering van de benadeelde partij woningbouwvereniging De Kombinatie 7.1. Het standpunt van de benadeelde partij Namens de benadeelde partij woningbouwvereniging De Kombinatie heeft gemachtigde [gemachtigde] zich ter terechtzitting van 13 augustus 2009 overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering gevoegd. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 183.830,-- ingesteld, bestaande uit kosten voor het herstellen van schade na het doorknippen van liftkabels (€ 144.724,--), kosten voor beveiliging van het flatgebouw aan de Laan van Vollenhove te Zeist (€ 25.489,-) en administratie- en begeleidingskosten à 8% van het bedrag van voornoemde schadeposten (€ 13.617,--). 7.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 144.723,-- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. 7.3. Het standpunt van de verdediging Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze niet van eenvoudige aard en bovendien onvoldoende onderbouwd is. In het bijzonder heeft de raadsman zich tegen toewijzing van de vordering verzet omdat niet duidelijk is in hoeverre de gevorderde schadeposten door de verzekering van de woningbouwvereniging worden gedekt. 7.4 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. In de aangifte van [getuige], huismeester van woningbouwvereniging De Kombinatie, van 17 december 2008 heeft [getuige] schriftelijk verklaard dat de woningbouwvereniging haar verzekeringen heeft afgesloten bij de Goudse verzekeringen en Royal Nederland. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de woningbouwvereniging aangegeven dat zij niet durft te zeggen of de verzekering de toegebrachte schade inmiddels heeft vergoed. Zij is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om telefonisch nadere informatie bij de woningbouwvereniging in te winnen over de afwikkeling van een eventuele verzekeringsclaim. Nadat de gemachtigde van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, heeft zij te kennen gegeven dat haar is meegedeeld dat de woningbouwvereniging niet is verzekerd voor schade die is ontstaan door vandalisme. Nadere bewijsstukken daaromtrent zijn daarbij niet overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat daardoor de gerezen twijfel over het al dan niet verzekerd zijn tegen de door verdachte toegebrachte schade niet geheel is weggenomen. Aangezien het gegeven of de benadeelde partij verzekerd is juridisch van essentieel belang is voor de beslissing op de vordering is de rechtbank van oordeel dat nader bewijs zal moeten worden geleverd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57 en 352 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het primair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het volgende strafbare feit oplevert: Opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 191 dagen. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 2, 3, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 28, 30 en 32 tot en met 36. Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 4, 5, 6, 13, 14, 21, 26, 27, 29 en 31. De vordering van [gemachtigde], namens de benadeelde partij De Kombinatie Verklaart de benadeelde partij, woningbouwvereniging De Kombinatie, in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Kuijer, G. Perrick en V. van Dam, rechters, bijgestaan door mr. R.G.A. Beaujean als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2009.